Alfred Tepe

Na het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853 spreidde de katholieke kerk een enorme bouwactiviteit tentoon. Kolossale kerkgebouwen schoten als paddestoelen uit de grond. In het bisdom Utrecht speelde bouwmeester Alfred Tepe (1840-1920) daarin een hoofdrol. In de jaren tussen 1873 en 1905 bouwde Tepe letterlijk aan een oeuvre dat ruim 70 kerken omvatte, ontworpen in de neogotische stijl. In Utrecht zelf zijn onder meer de St. Martinuskerk en de Willibrorduskerk van zijn hand.

Naast kerkgebouwen ontwierp Tepe vele andere gebouwen die verbonden waren met de katholieke kerk, zoals kloosters, scholen en weeshuizen. Een aantal van zijn gebouwen is inmiddels afgebroken. Zijn kerken werden gebouwd in een periode dat het katholicisme hoogtij vierde. In de twintigste eeuw echter nam de ontkerkelijking een grote vlucht en veel parochies hadden te kampen met jarenlange leegstand. Daarbij werd de neogotische bouwstijl flink verguisd en men schroomde dan ook niet om gebouwen af te breken of te verminken. Nu, in de eenentwintigste eeuw, groeit de belangstelling voor Tepes erfenis langzaam maar gestaag. Tepe werd in 1840 in Amsterdam geboren. Hij volgde onder meer een opleiding aan de Bau-Akademie te Berlijn waar hij zich, net als P.J.H. Cuypers, verdiepte in de studie van de middeleeuwse monumenten. In de jaren 1865-1867 was Tepe werkzaam in Keulen, onder andere bij de bouwplaats van de Keulse Dom.Na zijn werkzaamheden in Duitsland keerde Tepe terug naar Nederland om zich te vestigen in Amsterdam. In 1872 vertrok hij naar Utrecht waar hij tot het Bernulfus gilde toetrad en tot 1884 werkzaam zou blijven. Inmiddels had Tepe de in Keulen geboren beeldhouwer Friedrich Wilhelm Mengelberg (1857-1919) leren kennen. Tepe en Mengelberg vormden de voornaamste kunstenaars van het Bernulfusgilde. Mengelberg maakte de ontwerpen voor een groot deel van de interieurs van Tepes kerken.

Middeleeuws bouwen
Het St. Bernulfusgilde werd in 1869 opgericht door priester Gerardus Wilhelmus Van Heukelum (1834-1910) ter bevordering van zijn neogotisch gedachtegoed. Hij was in 1859 benoemd tot kapelaan aan de St. Catharijnekerk in Utrecht. Met verscheidene uit Duitsland aangetrokken kunstenaars richtte hij een atelier op volgens middeleeuwse gildenprincipes, vergelijkbaar met de Keulse ‘Dombauhütte’. De bij het gilde aangesloten kunstenaars moesten middeleeuwse kunstvoorwerpen kopiëren om in de middeleeuwse geest te leren werken. Als inspiratiebron dienden onder meer de door Van Heukelum verzamelde religieuze kunstvoorwerpen die in huis Loenersloot aan de Nieuwegracht in Utrecht werden opgeslagen. In 1872 werd dit pand officieel opengesteld als museum, dat in 1882 de status van Aartsbisschoppelijk Museum kreeg. Later werd het museum verplaatst naar het Catharijneconvent waar nog altijd Museum Het Catharijneconvent is gehuisvest. De kerk van dit convent deed, en doet nog steeds, dienst als bisschopskerk. Onder leiding van Van Heukelum werd de restauratie van de Catharinakerk in Utrecht ter hand genomen. De opdracht voor het ontwerpen van een nieuwe façade lag eerst bij een andere architect maar na diens overlijden kreeg Tepe de opdracht toebedeeld. De geveltop uit 1550 werd voor het nieuwe gezicht aan de Lange Nieuwstraat gekopieerd. De typische gevel is nog intact en een deel van het interieur is nog te bewonderen tijdens kerkdiensten en via een glazen deur in de aangrenzende kloostervleugel.

De opdracht voor de Catharijnekerk was voor Tepe de aanleiding om naar Utrecht te verhuizen. Hij ontwierp voor zichzelf en voor Mengelberg een woonhuis met ateliers aan de Maliebaan. Het van oorsprong vrijstaande complex omvatte twee woonhuizen achter trapgevels ter weerszijden van een enigszins verdiept gelegen middengedeelte dat een apart woonhuis vormde voor de jongere broer van Tepe. De ateliers strekten zich uit achter het huis van Mengelberg. Aan de zijgevel van nummer 84, het huis van Tepe, bevond zich een hoog oprijzende taptoren met de eigenlijke ingang. De panden zijn bijna onherkenbaar verbouwd. Alleen in het huis van Tepe schijnt nog iets van het oorspronkelijke interieur bewaard te zijn gebleven. Veel van Tepes gebouwen waren een gelijksoortig lot beschoren. De kerk van O.L. Vrouwe Hemelvaart (1892) aan de Biltstraat werd in 1973 compleet afgebroken. Het Andreasgasthuis aan de Springweg 142 werd in 1983 gesloopt. Het was naar een ontwerp van Tepe gebouwd in de jaren 1872-73 en 1877. In 1886 werd het complex uitgebreid met een poortgebouw. Bij de sloop werd alleen de voorgevel gerestaureerd en in nieuwbouw opgenomen. Dat nieuwe gebouw had wel een verwante functie, als klooster voor de Zusters van Liefde. De Barbarakapel van de R.K. begraafplaats aan de Prinsesselaan heeft als een van de weinige gebouwen nog steeds zijn oorspronkelijke functie behouden. De hele begraafplaats is rond 1875 door Tepe als een ensemble ontworpen.

Wonen in een kerk
Ook de Martinuskerk (1901) aan de Oudegracht is de tijd niet ongeschonden door gekomen. De kerk kwam eind jaren zestig leeg te staan en werd in 1977 in deplorabele staat, mede wegens de hoge onderhoudskosten, verkocht aan architect Dolf de Maar. Hij zorgde zelf voor het onderhoud van het verwaarloosde gebouw en probeerde een passende nieuwe functie te vinden. Zo werd de kerk het décor voor een voor- stelling van de Dogtroep en deed ze dienst als de kerk van Juinen voor Koot en Bie. De onderhoudskosten waren echter te hoog en de enige mogelijkheid om de kerk en het parochie- gebouw te behouden was de ombouw tot appartementen- complex. De kerk verloor een groot deel van haar monumentale waarde, zoals de glas-in-lood ramen, en dat stuitte op veel kritiek. Hoewel de kerk flink is aangepakt en het interieur zijn belevingswaarde heeft verloren, is het silhouet van het gebouw bewaard gebleven. En daar valt ook veel voor te zeggen. De kerkenstad Utrecht heeft al te veel torens uit het stadsbeeld zien verdwijnen. Het Sint-Hiëronymus wees- en bejaardenhuis aan de Maliesingel 77, uit 1875-1877, is voorgedragen als rijksmonument. Net als in de Martinuskerk worden ook hier luxe appartementen gerealiseerd, waarmee men binnenkort van start gaat. Bureau Op ten Noort Blijdenstein maakte de plannen voor hergebruik van het rijzige gebouw. Met de kapel erachter wordt hopelijk zorgvuldiger omgesprongen dan met de Martinuskerk en de kapel van het Andreasgasthuis.

Sober en somber
Door veel auteurs en beschouwers worden gebouwen van Tepe als somber of sober bestempeld. Dit is mijns inziens niet terecht. Inderdaad zijn er in het exterieur geen overweldigende hoeveelheden verschillende materialen gebruikt, maar binnen het gebruikte materiaal is een subtiele kleurschakering en een uitgebeide detaillering aangebracht die door de hoge vervuilingsgraad vaak beslist niet goed tot zijn recht komt. De bakstenen van het St. Andreasgasthuis bijvoorbeeld en van de Catharijnekerk variëren bij nadere beschouwing van helder roze tot knalrood. Maar de grootste verrassing zijn de interieurs. Tepe schiep ingetogen gebouwen die andere kunstenaars van binnen van kleurrijke pracht en praal voorzagen. Het beste en mooiste voorbeeld van zo’n interieur is de Willibrorduskerk (1876-1877) aan de Minrebroedersstraat. Deze rijzige kruisbasiliek vertegenwoordigt een van de voornaamste voorbeelden van de Utrechtse School in de neogotiek. De kerk ligt vrijwel geheel verscholen achter de omringende bebouwing. Het bijzondere, volledig bewaard gebleven en ruime interieur, is voor de bezoeker dan ook een volslagen verrassing. Het grootste gedeelte van het meubilair werd vervaardigd in het atelier van Friedrich Wilhelm Mengelberg. Het gepolychromeerde interieur kwam pas in 1891 gereed. Het heeft er even om gespannen of de kerk het zou redden. In 1967 werd zij gesloten. De nieuwe eigenaar van de kerk sprak de wens uit het gebouw te willen restaureren maar vroeg ondertussen toch voor de zekerheid een sloopvergunning aan. Monumentenzorg heeft de sloop weten te voorkomen door het gebouw op de monumentenlijst te plaatsen. Aan de restauratie van deze kerk wordt momenteel de laatste hand gelegd, zodat de kleurenpracht weer in volle luister kan worden bewonderd. De schilderingen hebben het betoverende effect waarvoor ze ook bedoeld waren, vooral als de zon door de ramen naar binnen schijnt en het koor in een geelrode en het middenschip in een groenige gloed zet.

Uit: gm kwadraat, aug 2005

Terug